De bron van ongelijkheid

Thomas Piketty leerde ons dat kapitaal sneller groeit dan inkomen

Het gevolg is dat iemand met wat kapitaal steeds meer kapitaal zal verwerven. Dat is de samengestelde interest aan het werk. 

In feite zou het een pleidooi moeten zijn om iedereen te stimuleren om zoveel mogelijk activa te verwerven. Zorg ervoor dat je een eigen huis kan kopen, spaar voldoende van je inkomen om kapitaal op te bouwen en als je ondernemend bent, start dan je eigen bedrijf.

Als kapitaal de manier is om vooruit te geraken in het leven, dan wil je toch dat zoveel mogelijk mensen ervan kunnen profiteren? Dan wil je beleggen en ondernemen toch aanmoedigen en consumeren ontmoedigen?

Die logica is aan de overheid echter niet besteed. 

Als kapitaal sneller groeit dan inkomen, worden de rijken alsmaar rijker en groeit de ongelijkheid. In plaats van mensen te stimuleren om het spel mee te spelen en het aantal rijken te laten groeien, kunnen we het de vermogens ook wat moeilijker gaan maken en een deel van de meeropbrengst wegbelasten. 

Het is trouwens een fabeltje dat kapitaal sneller groeit dan inkomens. Dat was vooral de voorbije decennia zo omdat centrale banken geen crisissen meer toelieten. 

Toen de beurs in 1929 bijna 90% in waarde daalde en honderdduizenden bedrijven de deuren moesten sluiten, werden er geen boeken geschreven over ongelijkheid.

Nee, ze waren toen al blij als er iemand bereid was om wat kapitaal te investeren en zo jobs te creëren voor de werkloze massa. 

En ik heb het nooit zo bekeken, maar de daling van de S&P500 was tijdens de jaren ‘70 in feite groter dan tijdens de Grote Depressie. 

De daling bleef echter grotendeels onzichtbaar omdat de dollar tijdens de jaren ‘30 gekoppeld was aan goud en die koppeling in de jaren ‘70 werd losgelaten.

Wanneer je die twee periodes langs elkaar legt, ben je in feite appelen met citroenen aan het vergelijken. 

De ene keer druk je de prijzen uit in hard geld, en de andere keer in fiatgeld.

Myrmikan Research wees er mij op in zijn nieuwsbrief:

“De stagflatie van de jaren ‘70 was eigenlijk slechter voor aandelen dan die van de jaren 30, maar op een andere manier. De bubbel van de jaren ‘20 was simpelweg een kredietbubbel, er was geen monetaire waardevermindering. De S&P 500 crashte met 88% in nominale termen van piek tot dieptepunt. In de jaren ‘70 daalde de S&P 500 van zijn piek in 1967 tot zijn dieptepunt in 1980 slechts 14% in nominale termen, maar 94% in termen van goud.

Als we een herhaling van de jaren ‘70 doormaken—en de parallellen lijken zo perfect—moeten we geen catastrofale ineenstorting van de aandelenmarkt verwachten, ondanks de belachelijke waarderingen. Aandelen zouden in plaats daarvan de komende tien jaar schoksgewijs stijgen en dalen binnen een trading range, eindigend op ruwweg dezelfde nominale prijs, maar 90% minder waard.

Goud daarentegen zal de slachting onthullen. De prijs ging vierentwintig keer hoger van 1971 tot 1980. Zoals wij het zien, ging goud van 12% van de balans van de Fed naar 133% in de laatste dollar paniek. Goud vertegenwoordigt momenteel slechts 8,8% van de activa van de Fed.”

Zowel tijdens de jaren ‘30 als tijdens de jaren ‘70 was er een grote nivellering. De rijken verloren in beide gevallen een groot deel van hun vermogen waardoor de ongelijkheid verminderde. 

Als de ongelijkheid vandaag alleen maar toeneemt, moeten we in de eerste plaats naar de centrale banken kijken die bij iedere crisis de rijken te hulp schieten. Socialisme voor de rijken. De vrije markt mag haar rol niet meer spelen. Bedrijven die eigenlijk failliet moeten gaan, worden daardoor recht gehouden.