Als je een spelletje monopolie speelt en het beginkapitaal van iedere deelnemer verdubbelt, zal je al snel merken dat de prijzen van grond ook snel zullen verdubbelen.
Dat is dus wat er gebeurt als je de geldhoeveelheid uitbreidt.
Maar in werkelijkheid is er nog een kleine nuance in het verhaal die ervoor zorgt dat sommige partijen een oneerlijke voorsprong krijgen en anderen in feite geen kans meer hebben.
Als de geldhoeveelheid toeneemt, profiteert namelijk niet iedereen op hetzelfde moment van het extra geld dat in omloop komt.
Banken die rechtstreeks kunnen lenen van de centrale banken, krijgen bijvoorbeeld als eerste toegang tot het nieuwe geld. Niet veel later volgen de grote bedrijven enz.
De werknemer staat helemaal achteraan de rij. Tegen de tijd dat zijn loon verhoogd wordt, heeft hij al een hele cyclus aan prijsstijgingen voor de kiezen gekregen.
Ik hoorde het laatst nog iemand zeggen: “mijn loon gaat volgende 100 euro per maand omhoog maar al mijn andere kosten zijn gestegen waardoor ik netto geen stap vooruit ben”.
Ik vergelijk het weer met dat spel monopolie en in plaats van dat iedereen op hetzelfde moment het dubbele beginkapitaal ontvangt, geef ik Frank dat kapitaal vanaf de start van het spel en de rest pas na een uur.
Frank kan dus in het begin de zotste prijzen bieden voor gronden, alles kopen wat hij tegenkomt en de boel dichtgooien met huizen en hotels.
Wie denk je dat dit spel gaat winnen?
Dat is dus exact hetzelfde in de echte economie. Eens je de geldhoeveelheid verruimt, geeft je de partijen die als eerste toegang hebben tot dat nieuwe geld een gigantisch voordeel.
Voordelen voor de ene … en serieuze nadelen voor de andere.
Het verbaast me altijd dat er bij discussies over ongelijkheid en privileges nooit naar de centrale banken wordt gewezen want daar begint het namelijk allemaal.
De ongelijkheid ging parabolisch op het moment dat Nixon de goudstandaard los liet en centrale banken de handen vrij kregen om naar hartelust geld te creëren.